Niet voor watjes of hoe je een thermometer in een kalkoen stopt

december 2008

Romantischer dan romantisch. Bilderdijk herzien.

Marita Mathijsen

Lezing in de Grote- of St. Bavokerk te Haarlem op 18 december 2008, ter gelegenheid van de 177ste sterfdag van Willem Bilderdijk

Kun je Romantiek meten? Is het zoiets als de kerstkalkoen in de oven: je steekt er een thermometer in en je weet of die gaar is? Nu is het bereiden van een kerstkalkoen kinderwerk vergeleken met het werk van een literair-historicus die wil bepalen of een bepaalde tekst of een bepaalde schrijver romantisch is. Want hoe zou je dat kunnen meten? Moet je letten op het aantal snikken in een tekst? Moeten er geestverschijningen in een kasteel in voorkomen? Moet de hoofdpersoon verliefd worden op een meisje met tering? Moet het gedicht beginnen met een beeld van een ruïne in de maneschijn? Dan heb ik het alleen over de Romantiek zoals die in de literatuur van de negentiende eeuw voorkwam. Wie tegenwoordig het woord romantiek of romantisch gebruikt, denkt niet aan Lord Byron of Victor Hugo, maar aan wulpse lingerie met kantjes en strikjes of aan een verzorgd weekend in een boshotel, open haard en wandelkaart inbegrepen. Maar ook als we alleen naar de historische Romantiek kijken, dan lijkt het nog een vreemde vraag: is Nicolaas Beets romantisch? Zijn de Snikken en grimlachjes van Piet Paaltjens romantisch? Is Godfried Bomans neoromantisch? Nogmaals dus: kun je Romantiek meten?

Ik weet niet zo goed of het kan. Maar ik weet wel dat het gedaan wordt. Met name bij Willem Bilderdijk, wiens 177ste sterfdag we vandaag herdenken. Hele generaties letterkundigen hebben die thermometer in hem gestoken. En de uitkomsten van die geleerden zijn heel tegenstrijdig. Nu is dat maar goed ook, want als die geleerden het met elkaar eens waren, dan konden ze de universitaire tent wel sluiten. Dan hoefde er maar één keer een geschiedenis van de literatuur van de negentiende eeuw geschreven te worden. Maar zo is het niet: om de twintig jaar wisselen de standpunten en komt er weer een nieuwe geschiedenis op de markt. Het opmerkelijke is dat Bilderdijk hierin nooit neutraal beschreven wordt. Voor de een is hij de zeldzame truffel die uit de aarde opgewroet moet worden, voor de ander de vliegezwam die wel mooi is maar giftig, voor de een is hij een zuiver christelijke dichter, voor de ander een spirituele zoeker, voor de een schrijft hij pure juwelen, terwijl de ander er kermissieraden in ziet, de een ziet hem als een ouderwetse keurslijfschrijver, de ander als een hemelbestormende regeldoorbreker. Al die hele en halve geleerden die over Bilderdijk schrijven, hebben één ding met elkaar gemeen: zíj zullen vergeten worden, terwijl Bilderdijk blijft bestaan. Ook ik dus, dat besef ik. Bilderdijk is wat dat betreft te vergelijken met een kerk als de Bavo: eeuw in eeuw uit liepen er mensen naar binnen, er werden katholieke missen opgedragen, de beeldenstorm ging erover heen, er kwamen protestantse diensten, er mogen sinds enige tijd lezingen gehouden worden en muziekuitvoeringen. Ieder die er naar binnen ging en gaat, had en heeft zijn eigen beweegredenen, maar het gebouw zelf blijft hetzelfde en is zo open dat elk het voor zichzelf kan gebruiken.

Hoe werd Bilderdijk in zijn eigen tijd geplaatst? Toen werd hij ronduit met de Romantiek geassocieerd. Rond 1830 zei men dat er drie groepen van dichters waren, drie dichterscholen. De eerste was de sentimentele school van Rhijnvis Feith. De tweede was de huiselijke school van Tollens, van wie de dichtkunst vooral op het vaderland en huisgezin gericht was. Tenslotte was er die van Bilderdijk, een school die gekenmerkt zou worden door `kracht en verhevenheid, vuur en geestdrift, rijkdom en gloed’. Die laatste werd de romantische school genoemd. Alle jonge romantici uit Nederland dweepten met Bilderdijk. In het dagboek van Nicolaas Beets uit 1835 staat een verslag over een gesprek tussen Potgieter, Jan Pieter Heije en Beets zelf, waarin zij Bilderdijk met Byron vergelijken. Bilderdijk was volgens Potgieter en Heije moderner en oorspronkelijker dan Byron. Beets daarentegen meende dat Byron origineler was dan Bilderdijk, maar daarentegen kende Bilderdijk wel een `verscheidenheid van schoone vormen en eene zuiverheid van smaak’, die Byron niet had, volgens Beets dus. In de eigen tijd stond Bilderdijk voor de jonge schrijvers dus op één lijn met Byron en werd hij als een romanticus gezien.

Daar kwam verandering in door toedoen van de jonge katholieke schrijver Joseph Alberdingk Thijm, tien jaar jonger dan de generatie van Potgieter en Beets. Toen hij begon te schrijven was hij een grote bewonderaar van Bilderdijk. Bilderdijk was voor Thijm als een Dante die hem door de literaire wereld leidde, hij bezat de kracht van Vondel en het vuur van Shakespeare, kortom, mét Vondel was Bilderdijk de belangrijkste schrijver van de Nederlandse literatuur. Zelf schreef Thijm in zijn begintijd romantische gedichten en verhalen die speelden in de middeleeuwen. Maar toen hij een literatuurgeschiedenis ging samenstellen, kwam hij in de problemen. Bilderdijk was na zijn dood steeds meer binnengehaald in het kamp van de protestanten. De generatie van Beets was inmiddels afgedwaald van de Romantiek. De schrijver en geestdrijver Da Costa eigende zich Bilderdijk toe, en Da Costa was als bekeerde jood christelijker dan Calvijn ooit geweest is. Bilderdijk werd steeds meer christelijk geïnterpreteerd. Daar wrong iets voor de rooms-katholieke Thijm. Hoe kon de christelijke Bilderdijk voor hem nu toch zo’n geweldenaar zijn? Hij had een oplossing nodig en vond die door Bilderdijk half classicistisch, half romantisch te noemen. Want Romantiek, die beoefende je volgens Thijm door de middeleeuwen te laten herleven, en middeleeuwen was hetzelfde als katholiek. Bilderdijk had een grote belangstelling voor de middeleeuwen en dus kon Thijm hem als romantisch blijven beschouwen. Door Bilderdijk zowel classicistisch als romantisch te noemen, kon Thijm hem, zonder zichzelf te verloochenen, toch als halve romanticus zien. De door en door protestantse Bilderdijk was dus toch half katholiek, in de visie van Thijm. Hiermee is voor het eerst een verscheurde Bilderdijk in de literatuurgeschiedenis gecreëerd.
Deze lijn van halfslachtigheid is gretig vastgegrepen door de hele en halve geleerden waar ik het eerder over had. Riet Schenkeveld-van der Dussen bijvoorbeeld, emeritus-hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht, ziet wel enige romantische trekken in Bilderdijk, maar zijn voornaamste kenmerk zou toch het Classicisme zijn. Knuvelder daarentegen, de katholieke schrijver van een literatuurgeschiedenis die tussen zo ongeveer 1950 en 2000 heel veel bestudeerd werd, meent dat Bilderdijk een volbloed romanticus is. Hij zou zelfs het manifest van de Romantiek in Nederland geschreven hebben, met zijn lange gedicht De kunst der poezij. De classicus Piet Schrijvers vindt dat Bilderdijk zich ontwikkeld heeft van classicist naar romanticus. Gert-Jan Johannes, een domineeszoon, heeft onderzocht hoe Bilderdijk zich uitgesproken heeft over de verbeeldingskracht, en hij komt tot de constatering dat hij met dat begrip helemaal niet aansluit bij de internationale Romantiek. Joris van Eijnatten, verbonden aan de Vrije Universiteit, meent dat Bilderdijk als denker niet romantisch genoemd kan worden. Willem van den Berg, emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, is altijd even knorrig over Bilderdijk. Bilderdijk mag dan wel een paar denkbeelden hebben die hem in de familie van de Romantiek plaatsen, maar hij blijft toch een bastaard. Van den Berg verwijt hem dat hij geen echte lyricus is, dat hij schrijft in de oude alexandrijn, dat hij gelovig blijft en dat hij niet hetzelfde denkt als de buitenlandse romantici over de verbeeldingskracht – tamelijk bespottelijke verwijten lijkt mij.

De thermometer van de kalkoen wordt dus niet alleen gehanteerd om de graad van Romantisme te meten, hij is ook onafscheidelijk verbonden met een smaakoordeel. Degenen die Bilderdijk bewonderen noemen hem romantisch, degenen die moeite met hem hebben noemen hem een kruising tussen Classicisme en Romantiek. Er zitten nogal wat katholieken en oud-katholieken tussen degenen die hem romantisch noemen, en nogal wat gereformeerden, hervormden of ex-hervormden tussen degenen die het Classicisme in hem aanwijzen. Het paard verloochent zijn stal nooit.
Als ex-katholiek ga ik het in deze protestantse kerk die vroeger van de katholieken geweest is, nu eens heel eenvoudig aanpakken. Ik wil uitgaan van wat er in het algemeen onder Romantiek verstaan wordt, nationaal en internationaal, en daarin probeer ik Bilderdijk te plaatsen, aan de hand van het werk zelf.
Om een gare kalkoen te krijgen moet die drie uur in een oven van 200 graden braden en de thermometer die je daarna in het vlees steekt moet 80 graden aanwijzen. Ik ga me aan de regels van de tijd, de oventemperatuur en de vleestemperatuur houden en snij dan de kalkoen aan om te zien of die gaar is. Ik wil dat zonder waardeoordelen doen. Of beter gezegd: die laat ik verder buiten beschouwing, want ze zijn er gewoon. Voor mij is het zonneklaar dat Bilderdijk een groot dichter is, een interessante denker, een adembenemende persoonlijkheid, ongeacht de graad van zijn Romantisme, ongeacht de uitkomst van de thermometer.

Aan het werk dus. Wat zijn de kenmerken van de Romantiek? Als eerste noem ik: de breuk met de traditie. Daarmee hangt de zucht naar vrijheid samen. De Romantische kunstenaar wil niet voortborduren op de technieken en de vormen en de voorschriften van zijn voorgangers. Hij breekt met ongeschreven en geschreven wetten. Het drama hoeft niet noodzakelijkerwijs vijf akten te bevatten, schreef Victor Hugo, en eenheid van plaats, tijd en handeling is niet wettelijk vastgelegd. De roman uit de Romantiek is een frivole mengeling van prozastukken, sprookjes, gedichten en brieven. In de dichtkunst kunnen de afwisselende metrums en de rijmschema’s in een kakelbonte processie voorbijkomen.
Ook inhoudelijk is er die breuk met alom geaccepteerde normen voor de literatuur. Helden hoeven niet meer noodzakelijk uit de hoogste kringen te komen. Harmonie is niet het noodzakelijke eindresultaat van een kunstwerk. Een kunstwerk mag zelfs fragmentarisch zijn: het hoeft niet afgemaakt te worden. Het bovennatuurlijke, het ongewone, het mysterieuze en het onverklaarbare doen hun intrede in de kunst.

Wat doet Bilderdijk hiermee? Breekt hij met de traditie? Dat is evident. Zijn epos De ontdekking van de eerste Wareld heeft hij niet voltooid maar wel op de markt gebracht, als fragment dus, en dat zouden dichters voordien nooit gedaan hebben. Het verheffen van het fragmentarische tot volwaardige kunst is typisch voor de Romantiek en gepropageerd door Engelse dichters als Samuel Coleridge en John Keats, en door Duitse denkers als Novalis en de gebroeders Schlegel.
Het bovennatuurlijke is krachtig aanwezig in Bilderdijks romancen. In Elius roept de maagd Heile de schim van haar vader op, om haar te helpen bij het verdedigen van het voorvaderlijk slot. Zij neemt zijn zwaard, en dan verschijnt het beeld van haar vader, die haar een ring geeft die haar redding zal zijn. Die ring verliest ze als ze hem kust en die valt in de slotgracht. Daar pikt een zwaan hem op en verwondt zich ermee. De zwaan vliegt met de ring, die zich in zijn bek vastgezet heeft weg, tot de ridder Elius naar hem opkijkt. De zwaan strijkt neer, en Elius bevrijdt hem van de ring. Als hij de ring goed bekijkt, ziet hij tot tweemaal toe een visioen, eenmaal van een bruid die hij kan krijgen, eenmaal van een strijd die hij moet aangaan. Hij volgt de zwaan en komt bij de burcht van Heile aan op het moment dat deze aangevallen wordt. Hij redt het slot, trouwt met Heile, en wordt de stamvader van de Nassau’s, en bovendien van Bilderdijk, die zijn zoon dan ook Elius noemde. De romance Elius is in een vaag middeleeuwse tijd geplaatst en het bovennatuurlijke en onverklaarbare zijn manifest aanwezig.
Bilderdijk wil zich niet aan regels storen. Hij ziet de dichter die zich laat leiden door regels als een minkukel die het niet waard is dichter genoemd te worden. Dat blijkt onder andere uit het volgende citaat waarin hij beschrijft wat de dichtkunst is:

Poëzie is eenzelvig. Zij is uitstorting van een overstelpend gevoel: even onwillekeurig als schreien of lachen. Uitstorting van gevoel dat lucht eist, dat zich vermeerderen, dat zich uitspreken, dat zich vermenigvuldigen moet, en anders zou het hart barsten en de geest vervallen tot de overspanning van de razernij. Wie dit niet meegemaakt heeft, wie niet weet wat de onweerstaanbare dronkenschap van het gevoel is die men Poëzie noemt, wie zich koel en kalm in zijn leunstoel neerzet om een vers te maken, wie zich dat wat hij zeggen wil bedenkt, dit in woorden onderbrengt, deze woorden in een maat zet en het rijm bij die verzen zoekt… laat, o mijn vrienden, laat deze welmenende sukkel zijn troostrijke inbeelding, maar u zult nooit misleid worden om deze man voor een Poëet te houden of zijn nietige koude voortbrengselen als Poëzie te zien. Hij-alleen die door zijn gevoel overmeesterd wordt, die buiten zichzelf raakt en die dat overstort in de stijl, de bewoordingen en de maat, die door het gevoel zelf tegelijk ingegeven worden en in één keer gelijktijdig gevormd en gekneed worden; hij-alleen zal u meeslepen, hij-alleen uw ziel aan zijn tonen kluisteren, hij-alleen uw God zijn in wiens uit- en overvloeiende volmaaktheid u zich zult verliezen. En dit, o mijn vrienden, dit is Dichter zijn.

Bilderdijk zegt hier: dichten is gevoel dat uit het hart moet komen en dat niet onderdrukt kan worden. Wie rustig in een leunstoel gaat zitten om een vers te maken volgens de regels, is geen dichter. Een echte dichter raakt buiten zichzelf, en in het gedicht komt alles in één keer bij elkaar: de stijl, het metrum, de woorden. Alleen die bevlogen dichter zal u, lezer, mee kunnen slepen. Deze opvatting van Bilderdijk is een breuk met de traditie van de achttiende eeuw, de dichtkunst van de dichtgenootschappen, omdat Bilderdijk regels verwerpt, en omdat hij de eis stelt dat de dichtkunst meer moet zijn dan `utile dulci’, meer dan een nuttig vermaak. Ze moet zo zijn dat de lezer de dichter als een God beschouwt.

Ik geef ten overvloede nog een citaat met Bilderdijks poëzieopvatting, nu in dichtvorm:

Wat wil men ’s Dichters vrijen zang
Dan sluiten in een rag van dwang,
’t Geen ’t vrije zelfgevoel doorbreekt
Om met wijd uitgebreide pennen
Te kleppren waar het hart hem voert,
Dat zich aan alle band ontsnoert
Om vrij naar willekeur te rennen,
Waar daauw uit hooger hemel leekt,
En ’t oog zijn spoor niet weet te erkennen,
Terwijl hy met een Godenmond
De orakels van ’t gevoel verkondt?

Neen, Dichter door het hart gevormd,
Veracht al ’t kruipend stofgewormt’,
Dat in eenvormig aardgewoel
Zich tot een luchtsprong durft vermeten,
En (daar ’t de kunstles klinken doet:
“Zoo is het, dat men steigren moet!”)
Den aadlaar binden aan een keten;
Daar ’t op hun rechterstoel gezeten,
Noch geestdrift kent noch zielsgevoel. –
Zing vrij, en zwier en daal en rijs,
Naar geen u opgedrongen wijs!

Geparafraseerd: wat moet je de vrije dichtkunst dwingen in regels – die gaat toch zijn eigen gang en stijgt op, los van elke band, om helemaal vrij te gaan naar plaatsen waar `dauw uit de hoge hemel lekt’. Je moet vrij zijn als een vogel en geen opgedrongen wijsjes zingen. Ook hier dus weer Bilderdijks afwijzen van regels met het mooie beeld van de vrijheid die niet opgesloten mag worden in een `rag van dwang’: een spinnenweb van regels. Hij vervolgt met het beeld van de vrijheid dat hij heel vaak toepast op de poëzie: namelijk dat van de vrije opstijgende vogel. In plaats van het woord vleugels gebruikt hij het pars pro toto: pennen, waarmee hij tegelijk de veren van de vogelvleugels aanduidt én de schrijfpen. Op deze manier verenigt hij de vrije vogel en de dichter in één beeld.

Sommige criticasters van Bilderdijk zeggen dat hij met de mond belijdt wat hij met de pen niet doet. Ze verwijten hem dat hij van de ouderwetse alexandrijn gebruik maakt en dat hij  zich nog vaak op de klassieken beroept, zoals in de zeventiende en achttiende eeuw gebruikelijk was. Voor het dichten in alexandrijnen heeft Bilderdijk echter een goede beweegreden. Hij hanteert die niet om aan te sluiten bij de traditie, maar omdat hij die zoveel meer bij het Nederlands vindt aansluiten dan andere versmaten. Omdat het Nederlands zoveel onbeklemtoonde lettergrepen telt, komt de dichtkunst in bepaalde verhalende gedichten beter tot zijn recht als men lange regels hanteert. Zijn vertalingen van Ossian en zijn De ondergang der eerste wareld heeft hij om die reden in alexandrijnen geschreven, niet omdat ze dan meer op de Ilias zouden lijken. Dat hij ook anders kan, bewijst zijn bekende gedicht Uitvaart:

Befloerste trom
Noch rouwgebrom
Ga romm’lende om
Voor mijn gebeente;
Geen klokgebom
Uit hollen Dom
Roep ’t wellekom
In ’t grafgesteente;
Geen dichte drom
Volg’ stroef en stom;
Festoen noch blom
Van krepgefrom
Om ’t lijk, vermomm’
Mijn schaamle kleente.

Wat zijn hang naar de klassieken betreft: dit is iets wat hij deelt met de Engelse Romantici, met John Keats en met Shelley, en ook met Duitse Romantici, zoals Goethe. Die belangstelling voor de klassieken is geen vorm van achttiende-eeuws Classicisme, maar een nieuwe incorporatie van de klassieken in de kunst, niet vanwege hun vormen maar vanwege hun evocaties van het eeuwige.

Ik stap over op een volgend kenmerk van de Romantiek. Of men nu naar de schilderkunst, de dichtkunst, de muziek kijkt: een van de voornaamste stijlmiddelen van de Romantiek is het contrast. Er kan geen schipbreuk geschilderd worden of er breekt niet een zonnestraal door in een hoek, er kan geen geboorte plaatsvinden in een roman of elders sterft een dierbare, een vredige situatie wordt altijd ruw doorbroken. De Belgische schilder Antoine Wiertz schildert een jong naakt meisje dat naar het geraamte van een gestorven meisje kijkt, alsof er een spiegel voor haar staat, E.T.A. Hoffmann heeft een voorkeur voor verhalen over levend begravenen, Victor Hugo laat de mismaakte Quasimodo de zuiverste liefde vertegenwoordigen. Is een dergelijk contrastgebruik herkenbaar bij Bilderdijk?
Heel zijn werk is contrast. Er is geen gedicht of er wordt een tegenstelling in uitgewerkt. Dat kan de tegenstelling aards versus hemels zijn. Daarbij gebruikt hij vaak de beeldspraak die we eerder gezien hebben: die van het stijgen van de modderpoel naar de hemelse hoogten. Het kan ook zitten in de tegenstelling licht en donker. Daarbij krijgt God de lichtmetafoor toebedeeld, terwijl het donkere aan satan toebehoort. Dat is een vrij traditioneel beeld, maar hij gebruikt de tegenstelling ook als het gaat over ratio, die donker en somber is, en inzicht in het leven, dat helder en stralend is. Geheel in tegenstelling met de lichtmetafoor die de Verlichting zichzelf toebedeeld heeft en die stelt dat de nadruk op de ratio licht heeft gebracht in de duisternis die de onwetenschappelijke middeleeuwen achtergelaten had.
Ik geef een contrastrijk citaat. Dit bijvoorbeeld schrijft Bilderdijk over Haarlem, nadat hij daarheen verhuisd was uit Leiden. Hij had zich een stille stad voorgesteld, een harmonische stad, maar hij trof er een helse kermis aan:

Dit is dat Haarlem dan, hetgeen ik my verbeeldde
Als vol van welvaart, rust, en zielsgenot, en weelde!
Een omtrek van een stad, die omdanst in heur wal,
Van wildernis vervuld, en afbraak, en verval:
Een lucht wier helle klank mijn hersens steeds doet trillen;
Vol raatlend straatgewoel, by nacht noch dag te stillen:
Vol stemmen, voor het minst als dondrend wolkgekraak,
Drie ladders hooger dan gewone menschenspraak
Die, wen de klokken slechts een oogenblikjen zwijgen,
Als eensklaps uit de kluft der barstende aarde stijgen! –

Het contrast is ook het kenmerk van zijn romancen, waarin de tegenstellingen over elkaar heen buitelen. Bijvoorbeeld in Het nachtspook, waarin een eenzame jonker op een paard door de hei naar zijn vrouw trekt. De nacht omhult hen, de weg verdwijnt in een moeras, de ridder spoort zijn paard aan en belooft hem dat de maan licht zal brengen, dat er een haverzak voor hem klaar zal staan. Maar zijn paard weigert verder te gaan – alles is zwart geworden. Dan ziet de ridder een spookgestalte op zich af komen, en weer verdwijnen met gerammel van kettingen. Als het spook verdwenen is, komt zijn paard weer in beweging en voert de ridder veilig binnen de stadspoorten. Het contrast van stad en platteland, van stilstand en beweging, van nacht en maanlicht, van geestesverschijningen en de realiteit van stadsmuren, het is er allemaal.

De romancen van Bilderdijk verbinden hem met een ander kenmerk van de Romantiek, namelijk de hang naar het verleden. Ook dit is een Europees verschijnsel. In de late achttiende eeuw en in het begin van de negentiende eeuw ontstaat er een bijna ziekelijke behoefte aan geschiedenis. Walter Scott begint in Engeland zijn zegetocht met de historische roman, in Duitsland verzamelen de gebroeders Grimm oude volksverhalen, in Frankrijk schrijft Victor Hugo zijn grootse verbeeldingen van de Franse geschiedenis. De literatuur, de schilderkunst, de architectuur, maar ook de maatschappij lijken verslaafd te zijn geraakt aan geschiedenis. Er worden musea van het verleden opgericht, er verschijnen uitgaven van middeleeuwse teksten, vaderlandse geschiedenissen worden geschreven, het ene na het andere herinneringsmonument wordt opgericht. Geldt dit ook voor Bilderdijk?
Dat is een domme vraag, want als er één schrijver in Nederland zich vastwroette in het verleden, was dat wel Bilderdijk. Op alle gebieden. Hij bestudeerde de vaderlandse geschiedenis, hij schreef over de oorsprong van de Nederlandse taal, hij gaf middeleeuwse teksten uit, hij verzamelde etymologieën van woorden en zijn spelling was gebaseerd op de historische afkomst van woorden. Hij ging zelfs zover dat hij zichzelf zag als erfgenaam van de verwoeste burcht Teisterbant en de zwaanridder Elius, en zich dus ook de Heer van Teisterbant noemde, die verwant zou zijn met het Oranjehuis.
Tot zijn vroegste werk horen middeleeuwse balladen en romancen, zoals Elius, de Laplandse romance Yrwin en Vreedebag, en de Hollandse romance Ada, waarin een meisje haar geliefde stervend op het slagveld vindt en met hem sterft.
Pas in 1795, na zijn vlucht naar Engeland, leerde Willem Bilderdijk de Engelse historische Romantiek kennen. Hij raakte erg onder de indruk van de Reliques of Ancient English Poetry (1765) van Thomas Percy. Percy was in het bezit gekomen van een handschrift met middeleeuwse balladen, en die bewerkte hij tot toegankelijke, vrij eenvoudige en zangerige dichtverhalen over het verleden. Bilderdijk begon vrijwel direct met de vertaling van die bundel. Hij bewerkte de gedichten geheel naar eigen inzicht. Soms verplaatste hij de Engelse locatie eenvoudigweg naar Nederland en voegde er Nederlandse historische elementen aan toe.
Bij Walter Scott en bij Friedrich Schiller is het gebruikelijk dat er historisch bestaande figuren in de romans of toneelstukken ingevoerd worden. Dat deed Bilderdijk in zijn toneelstuk Floris V, waarin hij de Hollandse graaf opvoerde die laf vermoord werd door Geraard van Velzen.
Een historisch huzarenstuk voltrok Bilderdijk in zijn De ondergang der Eerste Wareld. In dit epos over het vergaan van de wereld na de zondvloed is er een geslacht van reuzen ontstaan, dat samen met de zonen van de broedermoordenaar Kaïn in opstand komt tegen God en het paradijs bestormt. De reuzen zijn voortgekomen uit kinderen van Adam en Eva die geboren zijn vóór de zondeval. Het epos begint als volgt:

Ik zing den ondergang van d’eersten Wareldgrond,
En ’t menschdom dat, met Hel en Duivlen in verbond,
In gruwelen verhard, Gods hoogheid durfde trotsen
En ’t aardsche Paradijs beklautren langs zijn rotsen,
Tot de Almacht, worstlens moê met Adams zondig bloed,
Des aardrijks bodem sloopte en omkeerde in den vloed,
Wat adem haalde op ’t droog, van d’afgrond in deed zwelgen;
Eén huisgezin behield in ’t algemeen verdelgen;
En, op ’t verbrijzeld puin in lager lucht verspreid,
Het sterflijk kroost vernieuwde, en ’t zaad der eeuwigheid.

Aan voltooiing van het epos kwam Bilderdijk niet toe – dat verhinderde hem niet het toch te publiceren in de romantische gedachte dat het onvoltooide en fragmentarische ook bestaansrecht heeft.

Nog één kenmerk van de Romantiek wil ik noemen: het individualisme. Ik begin weer met een citaat:

’k Zing, als de nachtegaal in ’t donkre boschgewelf,
Mijn onverkunsteld lied voor niemand dan my-zelf.
Het leerzaam vinkjen stemm’ met buigzaamheid van gorgel
Zijn vrijen wildzang om naar ’t draaien van een orgel;
’k Was in de tralie van zijn kooi nooit ingespard,
Maar kwinkeleerde en zong naar de inspraak van mijn hart.
Is ’t daarom beter? daarom slechter? – ’t Vonnis geven
Zij wie zich op den stoel als rechter zet, verbleven;
’k Bekommer my des niet. Geen invloed ooit van dwang
Bestaat voor liefde of haat of waren Dichtrenzang.

Hij zingt voor zichzelf, en wijst dwang voor dichtkunst, maar ook voor liefde of haat af.

Dat afwijzen van dwang blijkt wellicht nog het meest uit Bilderdijks leven. Als men individualisme mag vereenzelvigen met egocentrisme, dan gooit Bilderdijk hier de allerhoogste romantische ogen.
In 1795 vluchtte stadhouder Willem V, met wie Bilderdijk een goede verstandhouding had, het land uit. De Bataven kwamen aan het bewind. Bilderdijk weigerde de eed van trouw aan de Bataafse republiek af te leggen en kreeg het bevel Den Haag te verlaten binnen 48 uur. Hij liet zijn vrouw met twee kinderen en een grote schuldenlast achter, met een gevoel van opluchting. Via Duitsland vluchtte hij naar Engeland. Zijn huwelijk was sleets geworden, en hij beklaagde zich in brieven erover dat zijn vrouw de liefde met hem alleen nog maar bedreef zoals een dienstmeisje dat ook zou doen: zonder passie of hartstocht. Zijn vrouw op haar beurt schreef dat ze zijn lichamelijke geweld beu was en dat hij geen enkele compassie met haar gehad had tijdens haar zwangerschappen.
Zijn jammerklachten over de reis zijn hartverscheurend, maar hij maakt zich nauwelijks zorgen over de toestand van zijn achtergebleven gezin. Hij is degene die lijdt, en die geholpen moet worden. In Engeland komt hij als leraar Italiaans terecht in een gezin van Nederlandse komaf, en daar raakt hij gepassioneerd verliefd op de achttienjarige dochter, 22 jaar jonger dan hijzelf. Op een hoogst indringende manier weet hij haar over te halen om zich aan hem te geven. Tegelijkertijd houdt hij zijn vrouw aan het lijntje, stuurt haar gedichten die zijn geliefde geschreven heeft en vraagt haar om geld. Aan zijn geliefde stuurt hij hartverscheurende brieven zoals deze:

De verschrikkelijkste eenzaamheid omgeeft mij. Help me, haal me uit deze verschrikkingen. Kom me troosten of maak dat ik tenminste in jouw aanwezigheid mag sterven. Geef me die gunst, ik vraag het je opdat ik niet sterf, mijzelf en mijn lot verwensend, en misschien… o God! verhinder dit! maar ik kan niet leven en ik kan niet rustig sterven zonder jou. – O jij, die ik zo aanbid! red me, zet op zijn minst een medelijdende voet op deze keel, want het verdriet is in zijn eentje niet in staat deze keel te smoren met zijn beklemmingen. Dit zal voor mij de hoogste wellust zijn, de enige waarnaar ik verlang, de enige misschien waar ik nog toe in staat ben!

Wie zou hiertegen bestand zijn? In elk geval niet de achttienjarige Katharina Wilhelmina, die hem volgde naar Duitsland en Nederland, waar ze een leven van kommer en kwel tegemoet ging, maar ondanks alles zich bemind bleef voelen in een romantischer dan romantische liefde – en nu gebruik ik het woord in onze eigentijdse betekenis.

Het is tijd om de kalkoen uit de oven te halen. Ik steek de thermometer erin. 80 graden van binnen? Jazeker – zelfs nog iets hoger. Mag ik u uitnodigen? Er is genoeg Bilderdijk voor iedereen. Veertien delen poëzie, vele delen proza, een menigte brieven. Romantisch voor mij – meer dan romantisch.


 

Literatuur

  • W. van den Berg, De ontwikkeling van de term `romantisch’ en zijn varianten in Nederland tot 1840. Assen 1973.
  • Isaiah Berlin. The Roots of Romanticism. Ed. by Henry Hardy. London 2000.
  • Willem Bilderdijk, Nieuwe oprakeling. Dordrecht 1827.
  • [Willem] Bilderdijk, De dichtwerken. Haarlem 1856-1859. Dl. 1-15.
  • Willem Bilderdijk, De ondergang der eerste wareld. Uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door J. Bosch. Zwolle 1959.
  • W. Bilderdijk, Mijn verlustiging. Met inleiding en aantekeningen door Maria A. Schenkeveld-van der Dussen. Zutphen 1975.
  • [W. Bilderdijk], Mr. W. Bilderdijk’s briefwisseling 1795-1797. Uitgegeven door J. Bosch, H.W. Groenevelt en M. van Hattum. Utrecht 1988. 2 dln.
  • Willem Bilderdijk, Ik reikhals naar het graf. Een bloemlezing uit zijn gedichten door Peter van Zonneveld. Amsterdam 1981.
  • Willem Bilderdijk, De kunst der poëzy. Ingeleid en van aantekeningen voorzien door W. van den Berg en J.J. Kloek. Amsterdam 1995.
  • Willem Bilderdijk, Liefde en ballingschap. Brieven 1795-1797.  Hertaald en toegelicht door Marita Mathijsen. Amsterdam enz. 1997.
  • Willem Bilderdijk, Leven, ach! Wat zijt gij toch? Samenstelling Peter van Zonneveld. Amsterdam 2006.
  • [W. Bilderdijk], Mr. W. Bilderdijk’s briefwisseling 1798-1806. Uitgegeven door Marinus van Hattum. Utrecht 2007.
  • Boudewijn Büch, ‘Onder dit schrijven vallen my de oogen toe’. Willem Bilderdijk in Haarlem.  Amsterdam-Haarlem 1988.
  • C. de Deugd, Het metafysisch grondpatroon van het romantische literaire denken. De fenomenologie van een geestesgesteldheid. 2e druk.Groningen 1971.
  • Joris van Eijnatten, Hogere sferen. De ideeënwereld van Willem Bilderdijk (1756-1831). Hilversum 1998.
  • G.J. Johannes, Geduchte verbeeldingskracht! Een onderzoek naar het literaire denken over de verbeelding – van Van Alphen tot Verwey. Amsterdam 1992.
  • Gerard Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. 3e druk. ’s-Hertogenbosch 1964. Dl. 3.
  • R.A. Kollewijn, Bilderdijk zijn leven en zijn werken. Naar oorspronkelijke en voor een groot gedeelte onuitgegeven bescheiden samengesteld. Amsterdam 1891. 2 dln.
  • Ronald de Leeuw, Jenny Reynaerts, Benno Tempel (red.), Meesters van de Romantiek. Nederlandse kunstenaars 1800-1850. Amsterdam 2005,  194-210.
  • Paul de Man, The Rhetoric of Romanticism. New York 1984.
  • Marita Mathijsen, `Dichterlijke bevlogenheid. Willem Bilderdijk over geestdrift en dweperij’. In: Literatuur 21 (2004), 1, p. 38-41.
  • Marita Mathijsen, Nederlandse literatuur in de romantiek 1820-1880. Nijmegen 2004.
  • Marita Mathijsen, `Geschreven schilderijen. Toenadering tussen de Nederlandse literatuur en schilderkunst van de Romantiek’. In: Ronald de Leeuw, Jenny Reynaerts, Benno Tempel (red.),
  • Meesters van de Romantiek. Nederlandse kunstenaars 1800-1850. Amsterdam 2005,  194-210.
  • P.H. Schrijvers, Buiten de perken: Horatius’ dichtkunst en Bilderdijks “De kunst der poëzy”. Leiden 1980.
  • Peter van Zonneveld, Het dagboek van de student Nicolaas Beets 1833-1836. ’s-Gravenhage 1983.

Noten

  • Zie voor dit citaat Van den Berg 1973, 312.
  • Zie hiervoor Van Zonneveld 1983, 125.
  • Inmiddels is Joris van Eijnatten benoemd aan de Universiteit van Utrecht.
  • Voor de kenmerken van de Romantiek gebruikte ik: Mathijsen 2004 en Mathijsen 2005, De Leeuw 2005, De Man 1984, Berlin 2000, Roe 2005.
  • Hier geciteerd in een hertaling van mijn hand. Zie voor het oorspronkelijk Mathijsen 2004.
  • Bilderdijk 1856-1859, dl. 8, 317.
  • Bilderdijk 1856-1859, dl. 12, 325.
  • Bilderdijk 1856-1859, dl. 12, 341.
  • Onlangs is er een heruitgave van dit gedicht gemaakt met toelichtingen: Willem Bilderdijk, Het nachtspook & Nachtwandeling. Uitgegeven, ingeleid en toegelicht door Marinus van Hattum. Amstelveen 2007.
  • Geciteerd uit Bilderdijk 1959, 153-154.
  • Bilderdijk 1827, 130.
  • Deze brieven zijn wetenschappelijk uitgegeven, zie Bilderdijk 1988. Daarvan maakte ik een hertaalde uitgave, zie Bilderdijk 1997. Zie ook Bilderdijk 2007.
  • Ik citeer uit de hertaalde editie: Bilderdijk 1997, 155.