Op 18 december 2024 sprak cultuurhistoricus en publicist Thomas von der Dunk de achtste Bilderdijklezing uit in de Grote of St. Bavokerk te Haarlem, ter gelegenheid van de herdenking van de 193e sterfdag van Willem Bilderdijk.
Lees hier de integrale tekst van de lezing (pdf, 512 KB).
Onderstaande tekst werd uitgesproken door Thomas von der Dunk tijdens de Bilderdijklezing in de Grote of St. Bavokerk te Haarlem op 18 december 2024.
Is het Westen moreel failliet?
door Thomas von der Dunk
Geachte aanwezigen,
Aan moederszijde stammend uit een geslacht van recalcitrante predikanten – mijn betovergrootvader was een van de voormannen van de Afscheiding van 1834 – doet het mij deugd hier op de kansel te staan. Het aardige is dat je dan je publiek veel beter kunt zien, tot op de achterste rij, om iedereen te vermanen die straks halverwege op z’n smartphone begint te kijken. Dit is de vierde keer dat mij dat geluk ten deel valt; eerder beklom ik de preekstoel in de liefelijke dorpskerkjes van Huizum en Diepenveen, plus de Nieuwe Kerk in het gewezen dorp Den Haag. Nu dan in de voormalige kapittelkerk en zelfs – in Habsburgse tijden – kortstondige kathedraal van de oude grafelijke stad Haarlem. Ik maak dus promotie.
Als ik overigens enigszins in Habsburgse stijl had willen blijven, was ik hier zojuist op de motor binnen komen rijden, maar de ingang was daarvoor te krap. Bilderdijk zou daar met zijn hang naar het excentrieke vast niet van hebben opgekeken. Het was ooit het exclusieve voorrecht van de hertog van Alva om dat te paard in de Kathedraal van Sevilla te doen. Alva behoorde volgens oud protocol tevens tot de weinige Spaanse Grandes die niet hoefden te knielen voor de paus, maar die ben ik vergeten voor vandaag op de gastenlijst te zetten.
Hoe dan ook: met mijn lezing hier sluit zich daarmee in zekere zin een cirkel. Hier: in het hoogste symbool van kerkelijk gezag in deze stad – eerder: buiten voor de zetel van het hoogste wereldlijke gezag. Ruim dertien jaar geleden, tijdens de eerste Haagse coalitie met een rechts-extremistische partij, stond ik buiten vóór het Provinciehuis, nadat mij de toegang binnenin voor het houden van de door Provinciale Staten zelf georganiseerde Arondéuslezing was ontzegd, toen twee bangige commissieleden van VVD en CDA bezweken voor de deels fysieke dreigementen van de PVV. Dat werkte overigens averechts, in plaats van de gebruikelijke 50 toehoorders had ik er toen 1500. Ik wil niet verhelen dat ik met een zeker satanisch genoegen heb gezien dat Provinciale Staten een halve avond aan vergaderen nodig hadden voor het politiek rechtbreien van de daarmee zelf veroorzaakte nationale rel.
De parallel met toen zit hem daarin dat we nu voor de tweede keer opgescheept zitten met een coalitiepartij die de rechtsstaat wil afbreken, waarbij sinds 2011 bovendien de internationale context dramatisch is verslechterd. En dat ik in beide gevallen de eerste spreker was c.q. ben die in de bewuste lezingencyclus met die situatie wordt geconfronteerd. Als het in Den Haag helemaal mis dreigt te gaan, komt men in Haarlem kennelijk voor een toespraak bij mij uit.
Wanneer ik benaderd word voor een verhaal over politiek pikante thema’s, vraag ik wel eens vantevoren schertsend: wilt U alleen horen wat U wilt horen? Of wilt U ook horen wat U eigenlijk liever niet wilt horen? Voor de beide genoemde Statenleden gold duidelijk het eerste. Ik heb die vraag ditmaal niet aan de organisatoren gesteld, omdat ik er a priori van ben uitgegaan dat ik ook voor het laatste de ruimte zou krijgen. Integendeel zelfs, mij werd verzocht om een extra scherp licht te laten schijnen over de wereld van vandaag. En zij die mij kennen, weten dat zulks mij af en toe niet bijster moeilijk valt, zeker als het thema daartoe aanleiding geeft – en dat doet het. Hoe het met U als toehoorders zit, weet ik niet, want ik heb U niet allemáál persoonlijk uitgezocht, maar mocht U dat geestelijk niet aankunnen, dan mag U nu nog weg.
Want dit wordt geen vrolijk Kerstverhaal, verre van dat. Nooit heeft het Westen er sinds 1945 zo beroerd voor gestaan als nu, en nooit is ook de situatie voor ons hier in alle opzichten zo gevaarlijk geweest. Sinds 2022 is zij in een ijltempo dramatisch verslechterd. De kans dat het volledig misgaat acht ik, vooral sinds 7 oktober vorig jaar en de catastrofale westerse reactie daarop, dodelijk groot. In dat opzicht is het 1938. En daar zijn wij in Europa, en zeker ook in Nederland, mentaal totaal niet op voorbereid.
Decennia-oude zekerheden smelten nu sinds een paar jaar namelijk razendsnel weg. De wereldwijde westerse dominantie – materieel en ideologisch – als basis onder de westerse welvaart. Vrede in Europa. Amerika als betrouwbare bondgenoot tegen agressieve dictaturen. Gelijkheid en rechtszekerheid voor alle ingezetenen van de Europese Unie. Een Nederlandse regering die vanzelfsprekend pal staat voor de rechtsstaat – nu beleidsvoorstellen die tot voor kort ondenkbaar waren, plots als reële opties worden gepresenteerd. Al die zekerheden zijn nu weg. Dit alles maakt dat, wat wij al decennia, door een steeds grotere tijdsafstand tot de wereld van vóór 1945, als theoretische, puur historische vraagstukken zijn gaan beschouwen, weer ongewenst actueel. En ook dáárop zijn wij mentaal totaal niet voorbereid.
Zeven thema’s zal ik straks kort langs lopen – U mag het van mij als de zeven plagen of zeven zonden betitelen, we zijn hier tenslotte in een protestantse kerk – en deze zeven aan elkaar proberen te relateren. Die zeven zijn Amerika, Europa, Oekraïne, Gaza, China, het populisme en – last but not least, in zekere zin qua urgentie ver boven alles uittorenend en tegelijk door de andere zes politiek nagenoeg onoplosbaar – de klimaatcrisis. Het aanbrengen van samenhang tussen die zeven thema’s zal noodgedwongen regelmatig wat kort door de bocht zijn, dat erken ik, maar ik kreeg van de organisatie als spreektijd slechts driekwart uur, in plaats van de benodigde driekwart jaar. Die onderhandelingen heb ik helaas verloren.
Ik ben overigens geen Fidel Castro, en wil U dus niet door vooral fysieke uitputting tot geestelijke wanhoop brengen. Althans, vooralsnog niet. Maar anders dan bij Il Lider Máximo, valt U bij mij in elk geval niet in slaap, en wacht U na afloop eerst verkwikkend orgelspel en tenslotte een stevige borrel. Maar tot dat moment zult U het uitsluitend met mijn wat minder verkwikkende stemgeluid moeten doen, want de kerkdeuren zijn nu dicht.
“Elk nieuw jaar gebeuren er dingen die wij twaalf maanden eerder voor onmogelijk hadden gehouden en wij het volgende jaar weer vergeten zijn”. Het commentaar van deze tijdgenoot van Bilderdijk, de latere Oostenrijkse staatskanselier Klemens von Metternich, dit commentaar op de politieke escalatie in Parijs na de Franse Revolutie, laat zich ook moeiteloos van toepassing verklaren op de huidige wereld, en de benarde situatie waarin vrijheid, democratie en rechtsstaat zich mondiaal bevinden, inclusief in het Westen zelf. De snelle politieke wisseling van de wacht in die jaren, eveneens in Nederland in de periode 1780-1815, dwong burgers toen steeds opnieuw om te bedenken hoe zich tot de nieuwste machthebbers te verhouden – ook iemand als Bilderdijk.
Door de in eigen politieke participatie uitmondende emancipatie van onderdaan tot burger als belangrijk gevolg van de Verlichting – dit is dus zo’n eerste ‘kort-door-de-bocht’, ik zie sommige collega-historici al in gedachten met een uitgebreid notenapparaat in de weer – door deze emancipatie werden misschien voor het eerst de ingezetenen zo massaal tot zo’n actieve eigen plaatsbepaling gedwongen. Tot dan toe hadden de meesten de politieke beslissingen van de hoge heren (of die ene hoge heer) tamelijk gelaten over zich heen laten komen, als betrof het een oekaze van God zelf.
Om ons tot Nederland te beperken: die snelle regimewisselingen tussen 1780 en 1815 maakte het voor veel Nederlanders zeer moeilijk om bij iedere nieuwe machthebber in de smaak te vallen en gevaarloos de ‘juiste’ keuzes te maken. Vanzelfsprekende zekerheden verdwenen ook toen in een razend tempo. Wie en wat gisteren politiek heilig was verklaard, werd de dag daarop met afschuw bejegend. en omgekeerd. En bij de toenemende Franse invloed en uiteindelijk totale Franse machtsovername in die jaren stond menigeen voor de vraag hoe ver hij in de samenwerking moest gaan, en hoe zo’n stap dan, als de politieke heilige van gister in de politieke hel van vandaag was beland, hoe zo’n stap dan met de nieuwe politieke waarheid en werkelijkheid in overeenstemming te brengen, en vorige stappen die inmiddels als misstap werden beschouwd, te camoufleren.
Menig Bataafs democraat ontpopte zich als ijverig waterdrager van een tamelijk tyrannieke Napoleon en zong zijn lof, menigeen verhing na diens val weer snel de bordjes om vervolgens als aanhanger van koning Willem I verder te gaan. Maar waar ook deze Oranje zichzelf in de voorgaande jaren vergaand met Napoleon had geëncanailleerd, had deze er zelf alle belang bij om daarvan geen al te groot punt te maken. De ‘collaboratie’ van velen met de Fransen werd gretig met de mantel der liefde bedekt.
Een negatieve morele lading: dat kreeg, tegen de achtergrond van het opkomende nationalisme in de negentiende eeuw, ook die veelvuldige samenwerking met de Franse ‘bezetter’ achteraf wel. En in elk geval zal menigeen zich toen achteraf de vraag hebben gesteld, of hij daarin inderdaad niet te ver was gegaan. Gemeten aan de morele normen van ‘goed vaderlanderschap’ is ook Bilderdijk niet geheel aan die valkuil ontsnapt.
Holland groeit weêr,
Holland bloeit weêr!
Hollands naam is weêr hersteld!
Holland, uit zijn stof verrezen.
Zal op nieuw ons Holland wezen:
Stervend heb ik ’t U gemeld!
zo dichtte hij nog in 1811 als toekomstperspectief, voor als de Franse inlijving weer voorbij zou zijn. Ik laat het wat valse pathos van de laatste strofe even terzijde – Bilderdijk leefde daarna gewoon nog twintig jaar vredig voort – maar al in 1812 stortte hij zich enthousiast op de deelname aan een prijsvraag voor een reuzemonument op de Mont Cenis ter verheerlijking van de militaire onoverwinnelijkheid van Napoleon, om na diens totale militaire ondergang wéér een jaar later opnieuw de steven te wenden.
Maar wie zijn wij, om over die stappen – misstappen? – al te hard te oordelen, als wij nu, ook in Den Haag, kunnen zien hoe massaal vroeger vanzelfsprekende normen van rechtsstatelijke beschaving vervagen? Of om het anders te zeggen: naarmate Nederland vandaag steeds méér ontspoort, oordeel ik milder over eventuele misstappen in het verleden – de fameuze ‘burgemeester in oorlogstijd’ – waarover velen geneigd zijn hard te oordelen, ook velen van degenen die thans zelf al behoorlijk ontsporen, en dat in toekomstige echte noodsituaties vast nog veel verder zullen doen.
Want daarin zit de parallel met de huidige tijd: als oude zekerheden verdwijnen, die het makkelijk maken om politiek op de automatische piloot te varen, dan stelt zich veel indringender de vraag naar het eigen handelen in morele zin. Dan moet dat steeds opnieuw afgewogen worden, omdat de oude sleetse oplossingsformules hun geldigheid en geloofwaardigheid verloren hebben. Ik zei het straks al: dat wat voor ons in Europa en Nederland sinds lang puur abstracte vragen geworden waren, die je als universitair docent hooguit als historisch-theoretische dilemma’s met na het jaar 2000 geboren studenten doorexerceert, dat heeft inmiddels weer een grote actualiteit gekregen, nu de democratie en rechtsstaat in Europa en Amerika, mede door eigen toedoen, van binnenuit en buitenaf ernstig worden bedreigd.
Waar staan wij dan als het gaat om mogelijk voor onszelf riskante steun voor, en solidariteit met, een ‘ver land waarover wij niets weten’? (dixit Chamberlain in 1938 over het door Hitler belaagde Tsjechoslowakije). Of als in eigen land samenwerking met politieke brandstichters persoonlijk best lucratief lijkt voor de eigen bankrekening, belastingaanslag of carrière?
Want welke offers zijn wij bereid voor een fatsoenlijke samenleving te brengen, als collectief en als individu – of vertegenwoordigt dat goedkope fast-fashion T-shirt als product van Oeigoerse dwangarbeid, of zoiets als 130 km ongelimiteerd sjezen op de snelweg een hogere waarde? (Dat laatste heeft natuurlijk wel het voordeel dat je met dit kabinet dan snel het land uit bent). Waar staan wij dan, als het om deze vragen gaat? Waar staat U in zo’n geval? Waar staat U straks, als de rechtsstaat ook bij ons gaandeweg nog verder op de helling gaat, en U moet kiezen tussen wegkijken uit eigenbelang nu, en opkomen voor collectief belang later? Ja, dat is een ongemakkelijke vraag – een zéér ongemakkelijke vraag, ik weet het. Maar de makkelijke tijden …. de makkelijke tijden zijn voorbij.
De huidige ontwikkelingen werpen steeds nadrukkelijker de tot voor kort nog puur imaginaire vraag op, hoe wij ons tachtig jaar geleden zelf gedragen zouden hebben. En ons huidige gedrag in de huidige omstandigheden geeft daarvoor steeds meer indicaties die niet vrolijk stemmen. Veel ambtenaren worstelen al met de bijbehorende dilemma’s, nu zij met Wilders als schaduwpremier een foute minister boven zich hebben gekregen. Laat ik alvast één ding zeggen: als zo’n minister inderdaad volledig de fout ingaat, door wezenlijke rechtsstatelijke waarden uit de Grondwet te schenden, dan hebben ambtenaren niet alleen het morele recht dat op alle wijze te saboteren, maar misschien ook wel die morele plicht. Of geldt hier dan het nadien veel gehekelde verschoningsargument anno 1945; Befehl ist Befehl?
De laatste jaren zijn er voortdurend van regeringszijde excuses aangeboden voor verwerpelijk overheidsbeleid in het verleden, zoals tijdens de Duitse Bezetting en de Nederlandse heroveringspoging van Indonesië daarna. Vooral onder de vorige premier werd dat bijna routine. Ik wil op de emotionele waarde daarvan voor de slachtoffers en hun nabestaanden niets afdingen, maar er kleeft gezien het late tijdstip tegelijk wel een gratuit aspect aan. Men heeft namelijk gewacht tot de daders dood zijn.
Dat betekent enerzijds dat zij niet meer luidkeels kunnen protesteren, en dat protest bij de stembus in electorale afvalligheid kunnen omzetten. Denk aan de moeizame weg naar ruiterlijke erkenning van de Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië. De Nederlandse daders waren eigen kiezers, de Indonesische doden waren dat niet. Zo kon het, dat een van de grootste Nederlandse moordenaars, Raymond Westerling, in de jaren vijftig niet achter de tralies verdween, maar van overheidswege een studiebeurs kreeg om zich in de zangkunst te bekwamen.
En het betekent anderzijds, bijvoorbeeld inzake de vergaande collaboratie van Nederlandse autoriteiten in 40-45, dat degenen die daar toen voor verantwoordelijk waren, niet meer aan de hedendaagse politici die zich nu voor hen verontschuldigen de indringende vraag kunnen stellen: maar wat zou jíj in mijn geval hebben gedaan? Zou jij echt anders hebben gehandeld? Achteraf, in een veilige omgeving, is het makkelijk praten. Daar mag U even over nadenken. Straks dan, want ik ga nu wel door.
Ich nicht – ik niet.
Aldus luidde de titel van de kort voor zijn dood in 2006 verschenen jeugdherinneringen van de Duitse historicus Joachim Fest, verwijzend naar de houding van zijn familie zeventig jaar eerder: wij behoorden niet tot de meelopers. De titel was overduidelijk een antwoord op de bekentenis, slechts een paar maanden eerder, van de gevierde schrijver Günther Grass dat ook hij in jonge jaren lid van de Waffen-SS was geweest.
Ich nicht: er waren in Duitsland nog heel wat mensen die dat in 1945 inderdaad konden zeggen – maar een meerderheid kon dat niet. Maar hoevelen zullen dat straks in Nederland of elders in het Westen kunnen zeggen, als het hier nog verder uit de klauwen loopt? Het grootste gevaar schuilt niet in degenen die zelf fascistoïde denkbeelden koesteren, maar in de velen die daarin uit opportunisme meegaan op het moment dat die denkbeelden regeringsbeleid gaan beïnvloeden. Denk aan al die zogeheten Never-Trumpers – de komende Amerikaanse vice-president vooraan – die, toen de hazen anders bleken te lopen, zich plots gedienstig als slaaf aan de komende dictator kwamen aanbieden.
In Nederland zien wij een zelfde proces van politieke verloedering. Het is verontrustend hoe snel zowel na 2010 als na 2023 rechtstatelijke fatsoensnormen die voordien onomstreden waren, aan materiële kortetermijnbelangen worden opgeofferd. Hier volstaat een blik op het huidige kabinet, dat een half jaar na met grote pretenties – “hoop, lef en trots”, weet U nog wel? – te zijn aangetreden, nog niets heeft gepresteerd, als een soort disfunctioneel gezin al zeker drie interne crises achter de rug heeft, en waarvan wij de leden vooral onthouden wanneer ze aftreden of ontsporen. Wat bij de boerin-zoekt-beleid minister van Landbouw Wiersma en haar fabulerende collega’s Klever en Faber voor een probleemgerichte aanpak moet doorgaan, vormt een onuitstaanbare combinatie van schaamteloze leugenachtigheid, brutale kwaadaardigheid en hemeltergende domheid. Die fameuze ijskast: daarvan zijn de zekeringen allang doorgebrand. En vanachter de gesloten deur stijgt een stank van rotting en bederf op, die niet te harden is: het kabinet-Schoof in staat van ontbinding.
De enormiteiten volgen elkaar zodoende in hoog tempo op. Het kabinet beklemtoont intussen bij elke zelf veroorzaakte rel dat zij de zaken gewoon onverbloemd wil benoemen. Wel, laat ik dat dan ook maar eens doen. Dat benoemen. Onverbloemd. Wilders’ noodwetplan was een evidente poging om op basis van een gefingeerde roebelcrisis het parlement uit te schakelen en naar Hongaars voorbeeld eindeloos via noodrecht te gaan regeren.
Mona Keijzer meende recent antisemitisme als genetisch oerkenmerk van de Arabische wereld te moeten definiëren, kennelijk niet op de hoogte dat jodenvervolgingen eeuwenlang vooral een epidemisch verschijnsel binnen de door haar zo nadrukkelijk omarmde ‘joods-christelijke’ cultuur vormden, de Shoah toch echt in Europa plaats vond, en de joden in de Arabische wereld tot de stichting van de staat Israël betrekkelijk ongestoord konden leven. Het zou prettig zijn als wij de volgende keer ministers kregen die iets snappen en iets weten.
De staatssecretaris van Integratiezaken Jurgen Nobel, nog amper droog achter de oren, zag zich na de matpartij van Amsterdamse jongeren met Israëlische hooligans eveneens plots geroepen om over ‘onze Nederlandse waarden’ te moeten oreren, die niet door iedereen gedeeld zouden worden. Ook PVV, BBB en SGP bezondigden zich weer aan hysterische hyperbolen. Na gewelddadige uitspattingen van lelieblanke Oudjaarsterroristen of Feijenoordsupporters horen we die uit hun mond nooit. Logisch, want dat zijn vast grotendeels hun eigen kiezers.
Niet alleen daarom was die uitspraak over ‘Nederlandse waarden’ uit de mond van een vertegenwoordiger van deze coalitie een gotspe. Want wat bedoelt deze staatssecretaris met ‘onze Nederlandse waarden’? Leugenachtigheid, ophitsing, xenofobie? De permanente verdachtmaking van de cultuur, de vrije pers, de rechtspraak, de wetenschap? Want dat zijn de ‘waarden’ waarvoor de PVV al vele jaren tekent en die nu zodoende ook de coalitie zijn binnen-gebracht, en die echt niet met papieren afspraken vallen te verdonkeremanen.
Het komt, zoals CDA-fractieleider Bontenbal terecht opmerkte, ook op het democratisch ethos aan. Eén blik op Wilders’ geestverwant Orbán zegt over zijn intenties en ideeën genoeg. Twee NSC-parlementariërs concludeerden dat recent eveneens terecht. De overige achttien klampen zich tegen beter weten in vast aan illusies. En bij de twee andere coalitiepartners wordt daarover gemakshalve maar überhaupt niet nagedacht.
Wat we namelijk nu al kunnen constateren is, hoe velen nu al op het hellend vlak meeschuiven – nu al, zonder zelf fysiek gevaar te lopen ingeval van het tegendeel. Het eigen risico is nu immers nog niet veel groter dan een kleine carrièreknik of het mislopen van een profijtelijke politieke deal. Maar wat, als er, zoals in 40-45, wèl reële risico’s bestaan? Ik ben er langzaamaan van overtuigd dat de huidige bestuurderskaste dan nog heel wat beroerder scoort dan die van toen.
Ich nicht: hoevelen zullen dat dan wel durven zeggen en ernaar handelen, als nu al zovelen kennelijk een argument vinden om zélf nu even geen ‘nee’ te hoeven zeggen en dat nee-zeggen aan anderen over te laten? Als zovelen nu al zeggen: nee, nu komt mij dat even niet uit – dat moeten anderen maar doen? Met een vast heel plausibel en invoelbaar argument – hypotheek, familie, loopbaan, een leuk handeltje op de beurs – maar dat gold voor onze landgenoten van toen, over wier collaboratie wij nu zo vaak de staf breken, indertijd ook.
Nooit is Nederland sinds 1945 zo diep gezonken als nu. Dieper in zekere zin zelfs dan tussen ’40 en ’45, want toen konden we de ontsporing op het conto van een brute buitenlandse agressor schuiven, die Nederland onder de voet liep. Nu kunnen we niemand anders daarvan de schuld geven. Nu doen we het helemaal zelf, met een racist als parlementsvoorzitter die op 4 mei een krans op de Dam kon komen leggen. Daarmee is deze traditie voor altijd besmeurd. Slechts zes van de aanwezigen draaiden zich toen demonstratief om – slechts zes. De anderen, de officieel genodigden en organisatoren hielden hun mond. En er was niemand tijdens de hele procedure die tot de komst van Bosma had geleid, die zei: dit moeten we niet doen. Die stap nemen, dat moesten kennelijk anderen maar doen. Maar er zijn geen ‘anderen’ als iedereen dat zegt.
Slechts zes. Wat ging er op dat moment door alle anderen heen? En vooral door die gezagsdragers die uit hoofde van hun functie hiervoor verantwoordelijk waren, aldiegenen die dit, ieder op hun manier, door op een cruciaal moment op de automatische piloot hun taakje te doen, hebben gefaciliteerd? Ging er überhaupt nog iets door ze heen? Of was het vooral belangrijk dat het vaste jaarlijkse draaiboek zonder enige hapering werd afgewikkeld?
Zes. Is Dodenherdenking een dermate leeg ritueel geworden dat men zich niet meer van de morele uitholling ervan bewust is wanneer hier een spraakmakend woordvoerder van een abjecte partij, die min of meer als de moderne geestelijk erfgenaam van de NSB beschouwd mag worden, zo’n symbolische rol krijgt toebedeeld? Heeft men nog enig gevoel voor symboliek, of is alles inmiddels tot lege formules verworden?
Zes. Wat voelden al die anderen toen Bosma die krans legde? Schaamte? Tenminste gene misschien? Onmacht? Of kon het ze niet veel schelen en vonden ze het wel best? Beseften ze wat hier gebeurde? Of wilden ze vooral niet uit de toon vallen? Angst als stoorzender te worden beschouwd? Angst voor boze blikken, zoals die de negentigjarige Ulli Jessurun d’Oliveira – nazaat van Holocaustslachtoffers – ten deel vielen toen hij bij de opening van het Holocaustmuseum stil protesteerde tegen de voor de autoriteiten even ‘vanzelfsprekende’ aanwezigheid van de Israëlische president Herzog?
Zes. Hanteerden al die anderen, om op 4 mei hun eigen wegkijken voor zichzelf te rechtvaardigen, dezelfde impliciete redenering als die autoriteiten: dat het bij de kranslegging door Bosma puur om de functie en niet om de persoon zou gaan? Zich daarbij conform hedendaags Haags gebruik achter formele antwoorden verschuilend om zich maar geen morele vragen te hoeven stellen?
Zes. De anderen keken weg. Vast allemaal met stuk voor stuk een heel invoelbare reden. Bezagen zij ook hun eígen wegkijken met een zekere schaamte? Zeker, het vergde vast moed – precies de moed van Jessurun d’Oliveira – om in een stilzwijgend gezelschap met nog nadrukkelijker stilzwijgen het stilzwijgen te doorbreken. Maar als dit voor velen al te eng is – vanwege de angst voor boze blikken, de angst om buiten de groep te vallen – wat dan, als het er écht op aankomt? Ingeval van een soort herhaling van de Duitse Bezetting, als Poetin straks na de Dnjepr uiteindelijk ook de IJssel oversteekt? Nu is het risico van uit de toon vallen niet groter dan een paar boze blikken. Dan zullen de persoonlijke gevolgen aanzienlijk heftiger zijn.
Zes. De overigen herdachten de moed van degenen die zich durfden te verzetten, maar die zijzelf dan vast niet zullen bezitten. In plaats daarvan regeerde bij de autoriteiten de angst: niet de angst dat Bosma de herdenking zou bezoedelen, maar de angst dat anderen nadrukkelijk op die bezoedeling zouden wijzen. Intussen vielen als vanouds op de Dam weer vrome woorden in de geest van ‘Dit nooit meer’.
Dit nooit meer: wee degene die, op grond van die woorden, nu aan de actualiteit durfde te herinneren, in casu aan Gaza. Want wie op 4 mei de vraag stelt hoe we ‘dit’ toen hebben kunnen laten gebeuren, waarom niemand toen heeft ingegrepen, mag, bij alle verschillen, eens daarnaar kijken – en vervolgens naar zichzelf.
“Schandalig en hypocriet” – met deze woorden veegde één van Nederlands meest ervaren diplomaten in het Midden-Oosten, oud-ambassadeur Nikolaos van Dam, in de NRC de vloer aan met het Nederlandse Israëlbeleid. Dat was op 22 januari jongstleden. Welke woorden Van Dam nu, bijna een jaar later, zou gebruiken, weet ik niet, maar hij heeft weinig reden om de zijne van toen alsnog in te slikken, waar het aantal door Israëlische terreurbombardementen gedode Palestijnen – bespaar mij dat laffe eufemisme ‘omgekomen’ – inmiddels een veelvoud bedraagt.
Schandalig en hypocriet: dit land hier, dat zichzelf anders altijd ietwat pedant als voorvechter van de internationale rechtsorde presenteert, kijkt stelselmatig weg bij de grootste schending daarvan door een ‘democratisch’ land in de laatste halve eeuw. Nog steeds wordt Israël als beschaafde bondgenoot en vriend beschouwd, terwijl het langzaamaan genocidale karakter van de politiek van de regering van Netanyahu met de dag minder te ontkennen valt en de eliminatie van de Palestijnen in de Gazastrook – én op de Westelijke Jordaanoever, dat blijft een beetje uit zicht – door een deel van die regering ook openlijk als doel wordt geventileerd: de massale slachting onder de burgerbevolking, de stelselmatige ontmenselijking van de Palestijnen – ‘ongedierte’ – door Israëlische politici, de systematische vernietiging van moskeeën, scholen, universiteiten, ziekenhuizen, steeds met de onbewezen bewering dat het een Hamas-bolwerk zou zijn.
En Nederland, Europa, het Westen, kijkt toe. Handenwringend, vast, maar het kijkt toe. Het Nederlandse kabinet doet zelfs verwoede pogingen om wapenonderdelen te kunnen blijven leveren, waarmee het zich medeplichtig maakt aan massamoord. Het houdt vast aan het valse frame dat het allemaal met de Hamas-pogrom van 7 oktober begonnen was – alsof daar niet al vele decennia aan ontrechting, onderdrukking, vernedering en verjaging van de daar al eeuwen levende Palestijnen aan vooraf gingen, in feite sinds 1948, die vandaag met een bewuste politiek van uithongering wordt bekroond. Maar zelfs nu blijven sommige columnisten van gerenommeerde Nederlandse dagbladen nog hardnekkig wegkijken. Je vraagt je af: lezen ze eigenlijk wel hun eigen krant.
Inmiddels is Netanyahu door het Internationaal Strafhof voor oorlogsmisdaden aangeklaagd – en de woedende reactie daarop van het Westen nu het iemand uit ‘eigen kring’ betreft, is beschamend. Zij belichaamt in de ogen van de rest van de wereld ons definitieve morele failliet. Ja, Assad was nog erger, maar die was niet ‘één van ons’. Weliswaar verklaarde minister van Buitenlandse Zaken Veldkamp aanvankelijk braaf het arrestatiebevel te zullen opvolgen – als zelfbenoemde Hoofdstad van het Internationaal Recht kon Den Haag moeilijk anders – maar dit werd door Schoof terzijde geschoven. Er werd meteen naar geitenpaadjes gezocht om het in voorkomende gevallen toch niet te hoeven doen. Wilders is vervolgens zelfs naar de meest moorddadige Israëlische kolonisten afgereisd, daarmee openlijk het officiële beleid van de eigen coalitie saboterend. Zijn zetbaas in het Catshuis doet weer eens zijn best daar niets van te vinden. Diens obligate steunverklaring voor de tweestatenoptie en de internationale rechtsorde is daarmee verworden tot impotent gepruttel.
Wat de hele wereld nu ziet, is dat het Westen met twee maten meet. Afrikaanse dictatoren met bloed aan hun handen worden gretig vervolgd; Israël daarentegen staat boven de wet, omdat Europa zich nog steeds door haar schuldgevoelens over de Shoah gijzelen laat. Maar wat de rest van de wereld vindt, zal het Westen steeds minder makkelijk kunnen negeren – dat geldt niet alleen voor Rusland en China, de oude tegenstanders uit de Koude Oorlog. Het geldt ook en vooral voor grote ‘ongebonden’ landen, als India, Indonesië en Brazilië. Zeker: die bestonden indertijd ook – denk aan de Bandungconferentie van Nasser, Nehru en Sukarno in 1955 – maar hun gewicht is sindsdien immens toegenomen.
In de opkomst van China, en in het kielzog daarvan India, manifesteert zich een fundamentele verschuiving van de mondiale machtsbalans. In zekere zin komt daarmee een einde aan een uitzonderingstoestand, de westerse dominantie. Enkele historici hebben eens een poging gedaan om over de afgelopen tweeduizend jaar – en dat is dus een heel andere tijdshorizon dan die van het interimkabinetje-Schoof – voor alle landen het BNP te berekenen. Achttien eeuwen lang staat China dan op 1, en India op 2, puur op basis van demografische massa. Pas vanaf 1800 komen, met de industriële revolutie, rare kleine landjes aan het uiterste westeinde van het Euroaziatische continent als Engeland en Duitsland bovendrijven.
In eigen ogen nemen China en India mu weer geleidelijk hun ‘natuurlijke’ positie in. Het agressieve Chinese imperialisme in de Zuid-Chinese Zee vloeit daaruit voort. Vroeger of later, zo weet Beijing, keert ook Taiwan in de moederschoot terug. In dat opzicht hebben de machthebbers ginds de tijd – want ook zelf een heel andere tijdshorizon dan een westerse democratie met zijn vierjaarlijkse verkiezingencyclus. Een Chinees historicus noteerde ooit eens samenvattend over vroegere troebelen in zijn land, de oudste nog bestaande staatkundige entiteit ter wereld: “Deze onhoudbare toestand duurde zeshonderd jaar”. Ondenkbaar dat een westers politicus dat ooit als toekomstperspectief zou durven verkopen. We willen al onze problemen meteen opgelost zien, zonder vervelende offers, en wel nu.
Bij Nederland staat daarom in het buitenlands beleid economisch profijt centraal. Ook geopolitieke belangen worden daaraan opgeofferd. Toen Griekenland in de eurocrisis failliet dreigde te gaan, was het Rutte die opriep om vliegvelden en havens in de marktverkoop te doen. Die van Piraeus kwam zo in handen van China. Dat is dus nu een omgekeerd Hong-Kong, waarmee Xi menig Grieks veto op al te kritisch Europees Chinabeleid weet te bewerkstelligen. Balkenendes droom de ‘Gasrotonde’ van Rusland te worden en de zeer lang volgehouden steun aan Nord Stream passen ook moeiteloos in dit rijtje. Volgens voormalig minister van Buitenlandse Zaken Uri Rosenthal was Nederland nu eenmaal vooral lid van de EU om wat makkelijker onze spulletjes te verkopen. “Holland”, zo wist al Bilderdijks tijdgenoot, de Amerikaanse staatsman Benjamin Franklin, “Holland is not a nation, but a shop”.
Landen als China en India hebben, net als de meeste andere buiten Europa, daarbij ook een heel ander beeld van de wereldgeschiedenis dan wij. Simpel gezegd: voor het Westen vormt de Shoah het morele ijkpunt, voor het niet-Westen het westerse kolonialisme. En die twee visies botsen nu knalhard in het Onheilige Land. De kernoorzaak van het conflict: het Westen heeft hier een westerse schuld, de Shoah, op de daarbij niet betrokken Arabieren afgewenteld, die in Israël – en niet geheel ten onrechte! – een westerse vestigingskolonie zien. De blindheid daarvoor in Europa is kenmerkend voor het totale onvermogen van onze politici om de wereld te bezien door een andere bril dan hun beperkte eigen.
“Veel succes met Oekraïne!” Dat kregen westerse diplomaten recent te horen vanwege dat meten met twee maten. Poetin heeft in bijna drie jaar tijds 11.000 Oekraïense burgerdoden op zijn geweten, Netanyahu in goed een jaar meer dan het viervoudige daarvan. Rusland bezet nu een decennium illegaal de Krim, Israël doet dat al ruim een halve eeuw ongestraft met de Palestijnse gebieden, een sluipende etnische zuivering inclusief.
Het komt niet vaak voor dat diplomaten en ambtenaren op BZ openlijk in opstand komen. En de kern van hun vernietigende kritiek behelst niet slechts het morele aspect, maar ook het fatale gevolg voor onze verdediging tegen de Russische agressie. Met zeer veel moeite heeft het Westen de afgelopen jaren veel niet-westerse landen tenminste achter een veroordeling van Poetin gekregen – niet achter een boycot! – en die steun is nu door het verblinde pro-Israëlbeleid kapot. Niet Rusland, maar het Westen raakt mondiaal geïsoleerd- zie ook de roemloze implosie van Francafrique, het Franse netwerk in Afrika.
“Veel succes met Oekraïne!”. De Russische agressie wordt buiten Europa als een interne Europese kwestie beleefd, waarvoor men elders zeker geen offers gaat brengen als niet tegelijk Europa óók eens meer rekening gaat houden met wat anderen belangrijk vinden. In dat opzicht stelt het Westen nu ook zelf de foute prioriteiten: Netanyahu krijgt alle wapens die hij wil, Zelensky kan bedelen wat hij wil, hij krijgt maar een fractie, en moet zich daarbij ook nog eens verdedigen met één hand op de rug.
“Veel succes met Oekraïne!”. Het wordt in de Europese hoofdsteden wel met de mond beleden, maar er wordt niet naar gehandeld: dat het grote gevaar voor onze eigen veiligheid van Rusland komt. Prioriteit nummer 1 is daarom Oekraïne. Nummer 2: Oekraïne. Nummer 3: Oekraïne. En pas daarna komt de rest. Met Oekraïne staat voor onze eigen veiligheid veel meer op het spel dan in het Midden-Oosten, hoe belangrijk ook dát is. Steeds opnieuw echter aarzelt het Westen, uit angst voor escalatie, om Poetin te veel voor het hoofd te stoten, en het Kremlin buit dat behendig uit. Kyiv krijgt zo te weinig wapens om te winnen, en daarom dreigt Poetin dat nu te doen. Steeds opnieuw ligt de verleiding voor de hand om door een onevenwichtige wapenstilstand nu een einde aan de oorlog te maken.
Maar laat ik U één cruciale illusie ontnemen, mocht U die hebben: Poetin, gedreven door rancune, stopt niet als hij de Donbass en de Krim mag houden. Een wapenstilstand is voor hem een adempauze om vervolgens weer verder te gaan, uiteindelijk tot aan de Oder. Dat betekent: nu omwille van de lieve vrede toegeven zonder een sterk schild voor Oekraïne is uitstel van executie, zoals bij Chamberlain in 1938. Daarbij kampt Europa nu met een extra gevaar, in de vorm van deels meeregerende rechtsradicale partijen, die de schuld bij Oekraïne leggen en alle militaire steun willen stoppen. Denk alleen maar aan de bijna landverraderlijke pro-Russische propaganda van onze eigen nationale Poetinpraatpaal Thierry Baudet.
Dat betekent dat Europa nu ook prioriteiten moet stellen, en dat vergt offers van burgers die ongestoorde permanente welvaart als een onaantastbaar grondrecht zijn gaan beschouwen. Maar die tijden zijn voorbij. Het betekent dat de Europese landen voor hun defensie de handen ineen moeten slaan, zonder meteen te zeuren over ieders exacte bijdrage – Nederland’s obstructie bij de eurobonds – of de vraag of het eigen nationale bedrijfsleven er aardig aan verdient.
Europa’s eerste hoofdprobleem is de interne verdeeldheid, iedere lidstaat heeft andere geostrategische prioriteiten, Portugal voelt niet de urgentie van Polen. Het unanimiteitsbeginsel, waaraan ook Nederland zich te vaak vastklampt, geeft Poetinbewonderaar Orbán de mogelijkheid steeds zand in de machine te strooien. Het vetorecht van zelfs de kleinste lidstaat herinnert aan de onmachtige Nederlandse Republiek uit de jonge jaren van Bilderdijk, toen de wereldstad Den Briel – een van de achttien stemhebbende steden in de Staten van Holland – wegens een regionaal akkefietje maandenlang het sluiten van een Europees vredesverdrag kon traineren.
Het tweede probleem is daarmee een gebrek aan besef van urgentie bij de bevolking, in combinatie met zwakke politieke leiders, die haar dat besef niet echt durven bij te brengen. Scholtz, Macron, Starmer, ook Schoof uiteraard: het zijn meer managers dan staatslieden, vergeleken bij de naoorlogse generatie politici zonder veel statuur. Mede omdat ze – anders dan die naoorlogse generatie – als kinderen van driekwarteeuw vrede nooit voor echt existentiële vragen hebben gestaan. Ook Rutte had in al die veertien jaar nooit veel moreel gezag opgebouwd, omdat hij nimmer de moed had gevonden om tegen zijn strontverwende achterban in te gaan. Ja, twee keer kwam hij zich op een partijcongres verontschuldigen dat hij nu toch echt een ‘rotbeslissing’ had moeten nemen: bij – lach niet – de verlaging van de maximumsnelheid en de verhoging van de dividendbelasting voor buitenlandse aandeelhouders. Bij dat laatste besluit verklaarde hij tot in zijn vezels te voelen dat dat eigenlijk verkeerd was. In mijn vezels zit wat anders.
Gevolg is dat Europa gedurende de afgelopen vier Trumploze jaren niet in een razend tempo de eigen verdediging op peil heeft gebracht, maar zich door het welwillende presidentschap van Biden in slaap heeft laten sussen. “Oude tijden keren weerom”, om de fameuze bevrijdingsleus van het Driemanschap van 1813 na Napoleons val te citeren. Maar oude tijden keren niet weerom, nu de Amerikanen met Trump een narcistisch monster het Witte Huis in hebben gecatapulteerd. Dat raakt allereerst de Amerikanen zelf, maar vervolgens ook ons, in tweeledige zin – als Amerika straks in een halve dictatuur verandert, en als alfaman Trump zich weer eens erg gecharmeerd toont van stoere collega-dictatoren. Dat laatste kan betekenen dat wij er inzake Oekraïne alleen voor komen te staan, omdat voor een transactioneel egomaan als Trump slechts het eigen succes als dealmaker telt, ten koste van alles.
Ook nu klampen sommigen zich vast aan de hoop dat het met Trump straks wel mee valt – vanwege ‘de anderen’. Dat dachten velen bij de Nazis indertijd ook. Mijn grootvader dacht dat overigens niet. Die wist al in 1933: deze lui zijn tot alles in staat. Nu wil ik niet beweren dat Trump tot alles in staat is. Maar hij is wel tot zeer veel in staat – en in elk geval in staat tot dat wat hij verkondigt na 20 januari te zullen gaan doen. Tenzij anderen dat weten te beletten. En om dát weer te beletten, heeft Trump zich nu veel meer op zijn machtsovername voorbereid dan acht jaar terug. De gematigde anderen van toen zijn er in zijn omgeving niet meer. Die zijn vervangen door absolute loyalisten die niets anders doen dan leugens en complottheorieën verspreiden.
Niet in de laatste plaats over het klimaat. Het is een van de cruciale punten waarop het Westen zijn mondiale geloofwaardigheid in ijltempo verliest. Terwijl elders landen half verzuipen of verbranden, belooft ook Europa veel, maar komt vervolgens zijn afspraken niet na. Drie boze tractorboeren op het Binnenhof, en de regering doet het in z’n BBB-broek. Elke vorm van massaconsumptie wordt als onaantastbaar grondrecht beschouwd. Maar vliegen naar Mallorca voor een paar tientjes is in 1948 niet opgenomen in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, mocht U dat denken.
Florida stroomde half onder, maar stemde desondanks Trump. Misschien was het niet voldoende ondergestroomd om een heilzame ommekeer in het klimaatdenken te veroorzaken: Trump ontkent alles. Hij heeft er verder geen twijfel over laten bestaan wat hij wil: wraak. En die zal iedereen die hem ooit dwars heeft gezeten voelen. Vervolging van politieke tegenstanders, jacht op minderheden, grootschalig ontslag van ambtenaren, politisering van justitie en het leger, breideling van de pers – dit alles in een rampzalig verbond met BigTech.
Ook wij hier zullen daarvan de gevolgen merken, en daarmee nader ik gaandeweg het einde van mijn betoog. Diezelfde tendens zien wij namelijk eveneens al bij ons: rechtse populisten die met een Rousseauneaans beroep op ‘de wil van het volk’ de rechtsstaat terzijde willen schuiven. De Amerikaans-Indiase politicoloog Fareed Zakaria heeft eens een fundamenteel onderscheid gemaakt tussen twee soorten democratieën, plebiscitaire en constitutionele. In constitutionele is de volkswil ingebed in het recht. In plebiscitaire ontbreekt die inbedding.
Daar geldt, voor een partijdictator als Trump of Wilders evengoed als voor echte autocraten van het snit Mugabe of Loekasjenko: ik ben door het volk gekozen, dus ik mag namens het volk doen wat ik wil. De crux: democratie en rechtsstaat worden vaak tamelijk gedachteloos in één adem genoemd. Maar er zit een zekere spanning tussen beide. Democratie gaat over de wil van de meerderheid. De rechtsstaat over bescherming van de minderheid tegen de mogelijke willekeur van de meerderheid.
En die rechtsstaat staat niet alleen in Amerika, maar ook in diverse Europese landen op het spel. Rechts-populisme keert zich steevast tegen eenieder die niet in het fictieve frame van een uniform volk past; die wordt dan al snel tot zondebok gebombardeerd. Minderheden – etnische en religieuze, of sexuele, waartoe ik zelf behoor – weten daarom maar al te goed, waarom de rechtsstaat essentieel is voor hun veiligheid.
Dat daarentegen ook in Nederland de meerderheid zo laconiek op de aftakeling ervan reageert, komt tenminste door vijf factoren. Ten eerste ligt de eigen ervaring met de onrechtsstaat – de Bezetting – zo ver terug dat hele generaties er zich geen voorstelling meer van kunnen maken. Ten tweede: de perceptie dat het Kwaad toen van buiten kwam, met daaraan gerelateerd een naïef vertrouwen in de goedheid van onszelf. Ten derde: de beperkte populistische democratie-opvatting van veel ingezetenen – als de meerderheid dat wil, dan moet dat toch gewoon? Ten vierde: het neoliberalisme, ook dat van veertien jaar Rutte, dat elk maatschappelijk vraagstuk tot een persoonlijk aanpassingsprobleem reduceert en tegelijk van burgers passieve consumenten heeft gemaakt, gepaard aan een afbraak van elementair politiek benul. Wat mij in mijn vredige leventje niet deert, interesseert mij niet.
En ten vijfde dat de overgrote witte hetero-meerderheid de rechtsstaat zelf niet zo nodig denkt te hebben, omdat zij – anders dan menige minderheid – nooit op grond van maatschappelijke vooroordelen fundamenteel onrecht ervaren heeft. Zij kan zich daardoor amper voorstellen dat minderheden zich inmiddels wèl met reden in hun bestaan bedreigd voelen. Haar boodschap: jullie moeten gewoon maar accepteren wie de verkiezingen gewonnen heeft. Minderheden hebben echter niet de luxe om zich dan niet ongerust te maken. Het is namelijk erg makkelijk om te stellen dat identiteit niet belangrijk is, wanneer je zelf tot de vanzelfsprekende identitaire meerderheid behoort.
Die vijf factoren verklaren ook mede het gemak waarmee velen nu meeglijden op het hellende vlak. Door de daarmee ‘vanzelfsprekende’ samenwerking met antidemocraten legitimeert men ook onvermijdelijk hun ideeën. Dat gaat stapje voor stapje, maar onomkeerbaar, als het onvoldoende wordt gesignaleerd en stilzwijgend wordt geaccepteerd.
En ook in Nederland kijken velen nog steeds gemakshalve weg. Na mijn Arondéuslezing kreeg ik al eens de vraag, waarom ik zo scherp stelling had genomen. Nu krijg ik die vast opnieuw. Het antwoord is simpel: omdat iemand dit moet zeggen – en het kwam toevallig op mijn weg. Dan kun je daarvoor opzij gaan, of niet. Velen wijken dan inderdaad uit, om wat voor reden ook, of lopen zelfs in de foute richting mee. Zij treden dan in de voetsporen van Günther Grass, en niet in die van Joachim Fest. Zij zwijgen. Laat één ding duidelijk zijn: Ich nicht!